Er was eens een man die dol was op schaatsen. Elke winter trok hij zijn schaatsen aan en gleed hij soepel over het ijs. Op een dag besloot hij om een nieuwe route te verkennen, weg van de drukte van de schaatsbaan. Hij reed langs bevroren meren en door besneeuwde bossen, genietend van de rust en de stilte.
Plotseling zag hij een vreemde vrucht liggen op het ijs. Het leek op een mix tussen een appel en een sinaasappel, met een feloranje schil en sappig vruchtvlees. Nieuwsgierig pakte hij de vrucht op en nam een hap. Het sap spatte in zijn gezicht en hij proefde een zoete en zure smaak tegelijkertijd.
Maar toen hij verder wilde schaatsen, merkte hij dat zijn schaats kapot was gegaan. De vrucht had een scherpe pit die zijn schaats had doorboord. Teleurgesteld moest hij teruglopen naar huis, zijn schaatsen in de hand.
Vanaf die dag nam hij altijd een reservepaar schaatsen mee als hij op avontuur ging. En hoewel hij nooit meer die vreemde vrucht heeft gezien, zal hij altijd voorzichtig zijn met wat hij opeet tijdens zijn schaatstochten.